Mijn talenhobby – hoe is het zo gekomen?

Toen ik nog ’n jeùngske waar…

Als klein kind ben ik altijd gefascineerd geweest door zo ongeveer alles wat met talen te maken heeft. Ik was me al heel vroeg bewust van een verschil tussen “dialect” en Standaard Nederlands. Dialect was de taal van ouders, buren, familieleden en Standaard Nederlands was de taal van de dokter, de radio en later de juffrouw van de kleuterschool. Toch kwam ik er ook als kind al achter dat mijn ouders deze “vreemde” taal ook beheersten en er soms gebruik van maakten bij het (hardop) lezen van de krant.

Een – niet zo briljante – gymnasiast

Later kwam ik op het gymnasium terecht, om precies te zijn het Carolus Borromeus College te Helmond. Destijds betekende dat, dat je maar liefst vijf vreemde talen voorgeschoteld kreeg: Frans, Duits, Engels, Grieks en Latijn.
Ik was beslist geen al te briljante leerling, maar de grammatica van het Latijn had ik vrij snel onder de knie en ik vond het ook ronduit fascinerend om daarmee bezig te zijn. Eindelijk werd mij duidelijk waarom Jesus nu eens “Jesus” en dan weer “Jesum” genoemd werd. Wel merkte ik dat ik taalregels die veel uitzonderingen vertoonden, wat moeilijk onder de knie kreeg. Zo heb ik altijd veel moeite gehad met Engels omdat de relatie tussen schrijfwijze en uitspraak zo onvoorspelbaar is en ook in het Frans liet ik nog wel eens wat steken vallen, vooral bij de onregelmatige werkwoorden. In die tijd begon ik door zelfstudie Spaans te leren en die taal sprak ik al vrij vlot toen ik in 1973 het gymnasium verliet. Inmiddels was ik ook begonnen met Turks, een taal die evenals het Latijn veel naamvallen en werkwoordsvormen kent maar waarin nauwelijks uitzonderingen op vervoegingen en verbuigingen voorkomen. Echt een kolfje naar mijn hand dus!

Een bijzondere “talenbaan”

Tegen het einde van mijn gymnasiumtijd was de vraag natuurlijk: wat wordt de vervolgopleiding. Ik heb een tijd gedacht aan Nederlandse óf Spaanse taal- en letterkunde (de docente Nederlands had graag gezien dat ik in haar voetsporen zou treden) maar een aantal aspecten van de talenstudie gingen me toch wat minder goed af. Bij het onderdeel “tekstverklaren” in de Nederlandse les bleek vaak dat ik net wat andere dingen uit een tekst oppakte dan de docente had gezien, en ook literatuur lag me als vak niet zo. Ik lees graag middeleeuwse literatuur maar kijk met even veel plezier naar een soapserie op tv, dat was toen zo en dat is nog steeds hetzelfde. Wel had ik inmiddels nogal wat contacten opgedaan met “gastarbeiders” (zo heette het toen) in mijn omgeving en ik werd ook nogal eens ingeschakeld om ze te helpen bij allerlei zaken zoals het lezen van brieven e.d. Gefascineerd door het werk van de Stichting Welzijn Buitenlandse Werknemers, werd het de opleiding Sociale Akademie en van 1975 tot 2000 heb ik met veel plezier voor deze doelgroep gewerkt. Talen waarvan ik verder een redelijke kennis heb opgedaan zijn Portugees, Italiaans, Arabisch (vooral de Marokkaanse spreektaal-variant), Servo-Kroatisch (je had nogal wat mensen bij ons in de omgeving uit wat toen nog Joegoslavië heette en later, toen het land uiteenviel kwamen er ook de nodige vluchtelingen) en Papiamentoe. Voor de meeste Europese talen (met uitzondering van het Hongaars) geldt dat ik ze – met wat moeite – wel kan lezen.

…en toen kwamen de programmeertalen!

Toen ik me wat meer voor computers ging interesseren kreeg ik al snel een grote belangstelling voor programmeertalen. Ik vind het interessant te zien hoe één en de zelfde opdracht in verschillende talen op verschillende manieren geformuleerd kan worden en hoe de ene taal nét iets andere mogelijkheden heeft bepaalde opdrachten uit te voeren, dan de andere. Je hoort ook in gesprekken over “natuurlijke talen” vaak opmerkingen als: dit of dat kun je eigenlijk niet goed in het Nederlands vertalen. In programmeertalen herken je vaak een vergelijkbaar verschijnsel. Voor de java-programmeurs onder u: het viel me al snel op dat standaard-classes vaak een naam krijgen die bestaat uit een zelfstandig naamwoord (String, Thread) en interfaces krijgen vaak bijvoeglijk naamwoorden zoals runnable. Als je daarop let dan kan deze manier van naamgeven je helpen in je inzicht in het begrip “class”. Soms reageren mensen wel eens wat verbaasd als ik vertel dat ik mij zowel voor talen als voor computers interesseer. Voor mijn eigen gevoel liggen beide interesses een beetje in dezelfde lijn. Vanaf 2000 ben ik, deels door omstandigheden gedwongen, wat ander werk gaan doen, en tot mijn prépensioen rond 2013 heb ik nog een aantal leuke banen gehad die voornamelijk met helpdesk- en programmeerwerk te maken hadden. Op mijn cv zie je hier wat meer over.